Cees de Boer
Opening tentoonstelling 'Franck Gribling - Light and Space Traps'
Amsterdam, 12 oktober 2018
Dames en heren, welkom in Locus Solus.
Velen van u zullen weten dat Locus Solus de naam van het landgoed is waar de gelijknamige roman uit 1914 van Raymond Roussel zich afspeelt. Martial Canterel bewoont Locus Solus en hij is wetenschapper en uitvinder, zeg maar: kunstenaar. Hij nodigde een groep collega-wetenschappers en -uitvinders uit en geeft hen een rondleiding langs zijn inventies die op het landgoed staan opgesteld en die het karakter hebben van machinerieën, taferelen en vertoningen. Deze maken gebruik van allerlei mogelijke en onmogelijke technieken om te functionerenen; zij roepen een bizarre wereld op die het midden houdt tussen de kitsch van de kermis en de diepste verlangens die de mens nu of in de toekomst zou willen of kunnen realiseren. Locus Solus, de naam van het boek en van het landgoed, krijgt daarmee een breed scala aan betekenissen: van een claustrofobisch alternatief Disneyland tot een machinale herschepping van de werkelijkheid zoals wij die kennen of ons, in een verbeterde versie, dromen.
Hoe bizar ook deze tekst en andere teksten van Raymond Roussel, veel schrijvers, beeldend kunstenaars, musici en filmers hebben zich op dit werk geïnspireerd. Roussels teksten lijken perfect gemaakte taalmachines te zijn, vol door woorden en betekenissen bepaalde associaties; de kunstwerken die hij beschrijft zijn perfecte machines die op de grens van dood en leven staan. Het solipsisme dat er in naar voren komt, lijkt verdacht veel op de autonomie van het kunstwerk: autonomie als het concept dat richtinggevend is geweest voor de ontwikkeling van de moderne kunst sinds 1800.
Martial Canterel, zijn naam verraadt het, lijkt een van de planeet Mars neergedaalde godheid. Hij lijkt aan de toegangspoort te staan naar een andere tijd en een andere ruimte. Zijn Locus is helemaal geen plek, maar eerder een toestand, een staat van zijn; zijn Solus lees ik als een alleenstaand Ego en als een alles verlichtende Zon. Martial is een kosmische figuur, Locus Solus verwijst niet naar ruimte en/of naar tijd, deze naam is een kwestie van ruimtetijd.
Franck Gribling is Locus Solus. Gribling is de anti-specialist in optima forma. Met Locus Solus ontwerpt hij een artistieke mythe die adekwaat is aan waar hij zijn hele leven mee bezig is. Hij staat in contact met het universum, maar wel onder een lichte hoek. Ik verwijs naar Gribling - At A Slight Angle to The Universe, de titel van de catalogus van zijn solo in het Stedelijk Museum Amsterdam in 1991. Een mooie titel, die ons niet direct doet realiseren dat een lichte hoek noodzakelijk een scherpe hoek is.
Tot welk universum verhoudt Gribling zich? De schrijvers in de catalogus bij de genoemde solo-tentoonstelling weten zich met die vraag niet zo goed raad. In bijna alle teksten proef ik een aarzeling, een lichte reserve in de toon, een aarzeling in de onderwerpen die aan de orde worden gesteld. Ik heb geprobeerd dat te begrijpen en ik vermoed dat het te maken heeft met de waardering die voor het oeuvre als geheel van Gribling wordt uitgesproken en maar mondjesmaat voor afzonderlijke werken. Het zijn niet zozeer de besprekingen van de werken, die tot een visie op het oeuvre leiden. Er wordt naar mijn idee nergens naar een hoger plan gezocht, vanwaar het gegeven dat Gribling een duizendpoot in de kunst is, interessant zou kunnen worden.
Gribling omschrijft zichzelf herhaaldelijk als een anti-specialist. Uit zijn biografie maak je op dat hij zich eerst als kunstenaar manifesteert, daarna gaat hij kunstgeschiedenis studeren. Tijdens en na zijn studie organiseert hij tentoonstellingen, waavan hij de catalogi en affiches vaak ook ontwerpt. Tegelijkertijd valt in zijn biografie op, dat hij slechts bij hoge uitzondering op persoonlijke zaken ingaat. Dat draagt sterk bij aan wat ik eerder de mythologisering van het kunstenaarschap noemde.
Maar dan is ook de volgende vraag aan de orde: wanneer is de kunstgeschiedenis eigenlijk een specialisme geworden? Griblings leermeester Van Regteren Altena was zelf schilder, tekenaar, musicus, wat weer doet denken aan Leonardo, Vasari, Carel van Mander. Gribling is een homo universalis zoals je er nog maar weinig tegenkomt. Een uniek en waardevol aspect van Griblings essays is dat hij als tijdgenoot, als deelnemer aan zijn tijd schrijft. Hij kijkt niet van buitenaf naar de kunst, hij heeft geen ready made vocabulaire waar kunst over gaat of waarmee hij het publiek a priori wil inpakken. (Het laatste komt er vaak op neer dat er voor het publiek gedacht wordt.)
Waarom is het in bijvoorbeeld de literatuur veel geaccepteerder om geen specialist te zijn? Waarom zijn Baudelaire, Du Perron en Vestdijk even belangrijk als criticus, als dichter of als romanschrijver? Het beschouwende essay en het verbeeldende gedicht liggen blijkbaar dichter bij elkaar in de taal ,dan in het beeld. Het zal iets te maken hebben met de vertaling van het beeld in het woord, en vice versa, dat op een onderbewuste laag van onze cultuur als oneigenlijk wordt ervaren.
De kunstgeschiedenis wordt een specialisme wanneer, bijvoorbeeld, John Ruskin zijn tekentalent inzet om illustratieve beelden bij zijn woorden te produceren. En daar hebben we meteen het voorbehoud duidelijk: dat een beeldend kunstenaar zijn of andermans ideeën illustreert en daarmee afbreuk doet aan de kwaliteit van zijn beelden. Maar dat is een reserve die Franck Gribling nooit heeft: als kunstenaar kun je dat voorbehoud niet maken, want dat is contra-productief. Het lijkt hier dus meer te gaan over de angst van de kunsthistorische specialist die vast wenst te houden aan de autonomie van het kunstwerk. Dat van de autonomie van het kunstwerk evenzovele definities zijn als er kunstenaars zijn, is een aantekening die ik deze specialist dan graag meegeef.
Ik denk dat Griblings Locus Solus-projecten en -tentoonstellingen zoals hij die enkele jaren geleden in Antwerpen realiseerde, een goed uitgangspunt zijn om aan te tonen dat hij vooral de continuïteit van de kunst centraal stelt, zonder per se richtingen en ontwikkeling te willen diagnostiseren. Bijvoorbeeld door de aanwezigheid van het verleden in het heden te laten zien. Door vanuit de kunstenaar naar de kunstgeschiedenis te kijken én door de kunstgeschiedenis heen naar de kunstwerken te kijken. Als je dat dubbele standpunt inneemt, word je geconfronteerd met een uitdijend universum. En dat is juist waar Gribling zich senang bij voelt.
Zo kijkt hij ook naar zichzelf: als deelnemer aan zijn eigen wereld. In de persoon Gribling en in zijn teksten kom je een gedrevenheid tegen die heel bijzonder is. Deze man heeft zijn bestaan vormgegeven door middel van de kunst in al zijn aspecten. He is a natural... Als je je bestaan via de kunst vormgeeft, ben je per definitie bezig op een manier... wij hebben er in het Nederlands geen woord voor, maar het Duits heeft dat wel: het geweldige woord unzeitgemäß wat zoveel betekent als dat iets niet in overeenstemming is met de tijdgeest - het kan zowel slaan op iets dat ouderwets en achterhaald is, dat niet in het nu past, als op iets dat ten aanzien van de toekomst voorbarig is.
Gribling geeft zijn eigen tijdruimte gestalte en richting - hij bepaalt E, M en C in zijn formule E=mc2. Hij bepaalt in welke richting zijn universum uitdijt, ten opzichte van het totaal aan mogelijkheden, ongeacht de druk van de geschiedenis of van de utopie.
In het boek In search of nowhereland. A space odyssey in 75 lightyears
uit 2008 beschrijft Gribling zijn eigen kunst en documenteert hij zijn eigen kunstgeschiedenis. U ziet aan de titel, dat als het om eerlijkheid gaat, bescheidenheid geen goede optie is. Het boek kijkt en leest vooral als een situering van Griblings werk, van zijn creativiteit en van zijn statements en activiteiten. Daarin speelt het persoonlijke niet een grote rol, zoals ik eerder zei, maar dat ervaar ik juist als een versterking van die Locus en van die Solus, van die ruimtetijd, van die ‘situering’. Het vormgeven van het persoonlijke staat voorop, niet het persoonlijke.
In dit boek maakt Gribling duidelijk dat hij het experiment met de kunstgeschiedenis in het hart van het atelier toelaat. Regressie kan immers progressie produceren... Tijd en ruimte zijn onvoldoende om de geschiedenis te definiëren; geschiedenis is meer-dan-drie-dimensionaal.
Voortdurend unzeitgemäß zijn betekent niet alleen maar vooruit, maar ook achteruit en zijdelings gaan; vooral betekent het fragmenten en overlappingen produceren. Veel moderne kunstenaars zijn bewust bezig om geschiedenis te schrijven – Gribling weet dat die geschiedenis vanzelf wel geschreven wordt, dat die wel komt, ook zijns ondanks. Overlapppingen zijn interessanter, een soort collage van kunst, geschiedenis en kunstenaarschap.
De kunstgeschiedenis is al sinds lange tijd onderwerp van de kunst. Ik doel nu niet op een atelierpraktijk, zoals die voor 1800 opgang deed, maar vanuit een bevechten van de autonomie van het artistieke standpunt en een versterken van de autonomie van het werk. Voor de moderne tijd schrijft elke kunstenaar in haar atelier haar eigen kunstgeschiedenis en daarmee creëert zij een goed deel van haar persoonlijke en beeldende autonomie.
Dank je wel Franck, dat je mij hebt laten nadenken over jouw niet-specialistische oeuvre als over een oeuvre van overlappingen, ongelijktijdigheden, gelijktijdigheden, hernemingen, waarvoor het woord postmodern, en al helemaal het woord postmodern-avant-la-lettre, in hoge mate niet adekwaat is.
Het is niet algemeen gedachtengoed op welke manier Albert Einstein tot zijn bijzondere en zijn algemene relativiteitstheorie is gekomen. Met al zijn kennis van de natuurwetten stelde hij zch voor hoe het zou zijn om op een lichtstraal door het universum te bewegen: hoe zou hij andere lichtstralen waarnemen? hoe zou hij planeten waanemen? zouden die planeten zijn richting veranderen? zou het uitmaken hoe zwaar hij was? of hij zelf bewoog? enzovoort, enzovoort. Einstein kwam tot zijn inzichten door gedachtenexperimenten - door verbeelding. Aan het eind van zijn eerste revolutionaire artikelen stelde hij steevast een aantal suggesties op hoe zijn conclusies getest zouden kunnen worden. De empirische toetsing liet hij over aan anderen.
Ik denk dat Gribling een dergelijk soort van verbeelding heeft voortgezet. Met kennis van de kunstgeschiedenis zich voorstellingen maken. Gribling heeft echter de empirische proefnemingen wel bijgeleverd: zijn kunstwerken. De Light and Space Traps zijn dergelijke proefnemingen omtrent licht, ruimtetijd en energie. De kosmische ruimte waarin de wetten van dit ondermaanse verschuiven en andere gedaantes aannemen, is steeds aantrekkelijk geweest voor Gribling. Het is een universum waarin de kijkers en beschouwers betrokken zijn.
U wordt gevraagd na te denken over verdere proefnemingen.